Een goed onderduikadres vinden was erg lastig. Veel Nederlanders zagen in eerste instantie de ernst van de situatie voor de Joden niet in. Daarbij was het helpen van onderduikers gevaarlijk en stonden er zware straffen op. Ook het verzet was tijdens de eerste twee jaren van de bezetting nog niet goed georganiseerd. Hoe vond je mensen die je voor onbepaalde tijd in huis wilden nemen? Hoe kwam je aan voedsel en kleding? Alles was schaars en voedsel en textiel was op de bon. Onderduikers hadden natuurlijk geen bonkaarten en met geld alleen kwam je er vaak niet.
In Friesland doken zo’n 3.000 Joden onder, dit is 10% van alle Joodse onderduikers in Nederland. Veel van deze onderduikers kregen hulp van het verzet, slechts een klein deel vond op eigen initiatief een duikadres. Vaak was het onderduiken op het Friese platteland een cultuurschok. Veel Joodse onderduikers kwamen uit een grote stad en waren niet gewend aan de soms primitieve omstandigheden op het platteland waarbij stromend water en moderne sanitaire voorzieningen ontbraken. Ook de Friese taal, andere gewoontes en ander eten zorgden voor het nodige ongemak. Het leven van onderduikers verschilde per persoon. Sommige onderduikers konden meewerken op de boerderij en hoefden zich alleen bij gevaar te verstoppen. Anderen zaten binnen in een klein kamertje. Een aantal Joodse kinderen ging gewoon naar school tijdens hun onderduikperiode.